9 april 2007
Tweede paasdag om half tien zijn we vertrokken richting Saint Girons voor bezichtiging van de jaarlijkse kippententoonstelling. Mevrouw de routeplanner geeft een andere weg aan dan ik in gedachten had. Zij krijgt het voordeel van de twijfel en we rijden via de smalst mogelijke route naar het zuiden. Het is prachtig 2e paasdagweer en we hebben besloten om ergens een nachtje over te blijven. Dit om na de lange winter weer aan het camperleven te wennen. De kippententoonstelling is maar klein, zodat we daar al snel zijn uitgekeken. Ik had daar een adres willen vinden waar ik broedeieren zou kunnen kopen. Daar is het niet van gekomen. Wel kwam ik daar weer opnieuw op het idee om een vijver te graven voor een paar mooie siereendjes of ganzen die minder lawaai maken dan die krengen die we nu hebben.
We zijn op ons gemak verder naar het zuiden gereden richting het bergdorpje Salau. Dat ligt verscholen aan het eind van een smalle vallei, diep in de Pyreneeën. Het wegje er naar toe stond al heel lang op mijn verlanglijstje, het was er nog nooit van gekomen. Het was er nog heel rustig zo vroeg in het jaar. We hebben de wandelschoenen aan getrokken en zijn op goed geluk een aangegeven wandelroute gaan volgen. Na een lange stijging over een smal wandelpad komen we bij een oude verlaten mijn hoog in de bergen. (Bij navraag later werd ons verteld dat er ooit wolfram werd gedolven)
Daar boven zien we een asfaltweg die zich weer naar beneden slingert, moeten we die weg volgen of is er ook nog een ander bergpad dat ons weer naar het uitgangspunt leidt?
Een eenzame jongedame komt ons tegemoet met een wandelkaart in de hand. We mogen die kaart met alle plezier even bekijken zodat we weten waar we zijn en om te zien of er nog een ander pad is. En dat pad is er want die jongedame kwam daar net vandaan. Als we wilden mochten we die kaart wel houden want zij had hem onderweg gevonden en had hem niet meer nodig. En omdat het altijd fijner is om met een goede kaart door onbekend gebied te lopen dan zonder, hebben we hem onder dankzegging aanvaard. Zodoende zijn we zonder verdere onnodige omwegen via een steile afdaling weer veilig in het dorp aangekomen. Bij een restaurantje in het dorp hebben we een kopje koffie gedronken en het ijsje gegeten dat we elkaar eerder al beloofd hadden.
De waardin van die uitspanning merkte meteen dat we Nederlanders waren, wat niet zo moeilijk was omdat ik Filou met krachtige en luide stem tot bedaren moest brengen want het stond hem niet aan dat hij buiten moest blijven. Die waardin dus reageerde in vloeiend Nederlands en was blij dar ze even geen Frans hoefde te praten want dat beheerste ze eigenlijk nauwelijks, vertelde ze. En dat lijkt me niet makkelijk als je een restaurant met hotel in Zuid-Frankrijk hebt. En wat dat vloeiende Nederlands betreft, we hoorden toch wel duidelijk een Twents accent en desgevraagd bleek ze dus uit Goor te komen. Waarna Diny dan ook meteen overschakelt op het nog altijd zeer vertrouwde Achterhoeks dialect, wat bijna hetzelfde klinkt.
We brengen de nacht door op een parkeerplaats in het rustige dorp en zien wel wat de volgende dag zal brengen.
De tweede dag gaan we eens even kijken of er werkelijk zo weinig sneeuw in de bergen ligt als wordt beweerd in de kranten. Om dat te kunnen beoordelen zijden we naar Guzet neige, een skigebied dat hier in de buurt ligt. De lange slingerweg die naar boven leidt is in elk geval helemaal sneeuwvrij en ook in de bermen ligt niets meer. Boven gekomen zien we dat het inderdaad nog maar dunnetjes is met de sneeuwlaag op de pistes. Niets functioneert nog en alle liften hangen stil aan de kabels hoog in de lucht. Het is een slecht jaar geweest voor de uitbaters en de skiliefhebbers. De hele winter is er weinig sneeuw gevallen en toen er in maart tocht nog wat viel was het skioord al gesloten. Nou ja, de laatste drie winters hebben ze boven verwachting veel sneeuw gehad, van voor de kerstdagen tot in april. Maar zoiets went snel en dan zijn mindere jaren al gauw een teleurstelling.
Als we verder rijden besluiten we via het kuuroord Aulus les Bains met zijn geneeskrachtige warme baden, naar de bergpas col d’Agnes te rijden. Als er dan zo weinig sneeuw ligt moet het nu in april toch al mogelijk zijn om over die pas van 1570 meter hoogte te rijden. Maar nee, bij de toegangsweg staat het bordje met “fermée” en we nemen het risico maar niet om het heel eigenwijs toch te proberen. Op mijn vraag aan een bewoner van het dorp, antwoordde die mij dat het ook zeker niet verantwoord zou zijn gezien het lawinegevaar dat daar boven nog steeds is. En ook dat misschien een 4-wiel aandrijving de tocht naar boven zou kunnen volbrengen, maar zeker niet dat campertje van ons. Dus zijn we maar, diep teleurgesteld dat wel, via een andere weg vertrokken. Het is zo’n mooie bergpas.
Maar de andere wegen zijn ook mooi, zij het minder spectaculair.
Als afsluiting van ons rondritje wilde ik nog eens even kijken bij het grootste stuwmeer en waterbekken van de Ariége en omstreken, het lac Montbel. Ik had in de krant gelezen dat die bijna droog staat. Van de 10 miljoen kubieke meter water dat er normaal in zit zou er nog maar 3 miljoen over zijn. En dat komt dan weer doordat er de afgelopen jaren te weinig water is gevallen en er wel elke zomer water uit wordt gepompt, vooral door de boeren om het land te sproeien.
En inderdaad bleek de krant gelijk te hebben, het waterpeil staat zeker heel laag. Je moet nu een heel eind over de meerbodem lopen om het water te bereiken.
Men doet alle mogelijke moeite om het weer enigszins op peil te krijgen, door te smeken om regen en door onder andere door extra water uit het riviertje de Hers te pompen.
Ook gaan er inmiddels stemmen op die adviseren om producten te gaan verbouwen die minder water nodig hebben dan de maïs die hier veel geteeld wordt. Ook moeten ze eindelijk eens aan zuiniger bevloeiing systemen gaan denken. Nu wordt het met grote hoeveelheden over het land gespoten en door de warmte verdampt het meeste water voordat het in de grond kan trekken. Als de nood maar hoog genoeg wordt.