Augustus 2007
Woensdag 28 augustus. We nemen de route naar het noorden zoals gewoonlijk via kleine grotendeels onbekende wegen. Niet meer dan 50 km per uur rijden we, dat schiet niet op. Maar we hebben de tijd, we zijn hiervoor een dag eerder vertrokken. We vertrekken met stralend weer en dus met de korte broek aan.
De eerste overnachtingplaats is op een grote parkeerplaats in st Junien. 's Avonds bij het uitlaten van Filou worden we opgeschrikt door rennende en schreeuwende jongeren. De politie komt met gillende banden om de hoek aanscheuren en springen drie man sterk uit hun auto. Van enige afstand en verdekt opgesteld zie ik dit gedoe wantrouwend aan. Even inschatten of het hier vannacht wel veilig en rustig is. Na vijf minuten is alles weer weg en is het weer rustig. Een storm in een glas water. Het helpt natuurlijk ook dat het later regent en onweert, dat brengt meestal de grootste raddraaier tot inkeer. En inderdaad, de nacht verloopt rustig op het gekletter van de regen op het dak na.
Donderdag klaart het weer weer op, hoewel de zuidelijke warmte wel over is. Na een zwerftocht door het midden van frankrijk doemen om een uur of half zes de torens van Chârtre in het landschap op. Die wereldberoemde kathedraal gaan we even van dichtbij bekijken. Voor Diny is dat een weerzien want ze heeft 10 jaar geleden, al tekenend en zingend, een hele week doorgebracht in en om dat gebouw.
We moeten echter wel een uur lang de stad doorkruisen om een parkeerplaats te vinden. De parkeergarages zijn niet hoog genoeg voor ons. Uiteindelijk vinden we een gaatje niet te ver van het centrum en kunnen we de stad inlopen om de kathedraal te bekijken. Maar dat is in een half uur bekeken, want om zeven uur gaat de poort dicht, dus dat komt slecht uit. We zijn te laat en dat is jammer.
We rijden nog een paar kilometer noordwaarts en vinden een overnachtingplaats op de parkeerplaats van de mairie in het dorpje Pierres, waar tot 's avonds laat nog pratende jongens in de buurt van de camper staan, hinderlijk als je ernaar gaat luisteren. Dat slaapt slecht.
En al vroeg is er veel verkeerslawaai. Dus we vertrekken al weer om 8 uur voor de lange rit die we vandaag voor de boeg hebben, nog 300 km naar Lille en dan nog België en half Nederland door naar het einddoel Urk. Dat is toch gauw totaal 700 km en dat betekend van 8 tot 8 in de auto. Maar na Arras hebben we steeds autoweg, en dat scheelt. De rondweg om Antwerpen zit hermetisch dicht door een lange file voor en na de Kennedytunnel onder de Schelde. Wij gaan er met een grote boog links om heen via de toltunnel die naar Rotterdam leidt, dat is wel een stuk verder maar het rijdt tenminste. Maar later bij Hazeldonk loopt het weer vast, de vrijdagmiddag spits schijnt onvermijdbaar te zijn.
In Urk zien we aan de jachthaven al meerdere campers staan, maar er is nog net één plekje voor ons over en dat is ook genoeg.
Er is druk autoverkeer op het haventerrein want er wordt een bruiloftsfeest gevierd in het restaurant op de havenpier en veel mensen maken voor de aardigheid een rondje haven om de schepen te bekijken. Dat belooft weer wat voor vannacht. We staan nog maar net of ik wordt er al op uit gestuurd voor broodjes haring. De lekkere trek was blijkbaar wel heel erg groot. Ze waren dan ook erg mals en vet, die harinkjes.
Die vrijdagavond is het koopavond in Urk en ik heb toen meteen maar een net jasje gekocht en Diny een slobberbroek, verschil moet er wezen. Het is opruiming, dus dat komt goed uit want het leven is al duur genoeg. In de hoofdstraat klit de dorpsjeugd wat bij elkaar in minirok en beatlehaar (zoals Wim Sonneveld al zo prachtig zong) in en bij de discotheek. Op het gebouw ernaast staat met grote letters geschreven: ZOEK DE HERE EN LEEF. Of ze dat eerste doen weet ik niet, maar ze hebben zo te zien wel lol in het leven.
Het is wel leuk, de wandeling door het dorp en langs het water. We zijn er vroeger al wel eens geweest, maar als je de tijd hebt en er blijft overnachten kun je alles toch weer beter bekijken. En het mooiste is dat je er gewoon plat künt proaten en dat die Urkers je dan ook nog verstaan. En een wijs achterhoeks spreekwoord zegt: a'j plat künt proaten moj't neet loaten. En daar houden we ons aan.
In de vissershaven zijn sommige vissers nog tot laat in de avond bezig met wat vissers in de haven blijkbaar horen te doen. Bij de laatste uitlaatronde met Filou is er nog van alles te zien.
Het is weer eens wat anders dan de heuvels bij Chicane.
De volgende dag worden we verbaast wakker, we hebben niet één auto horen vertrekken en de parkeerplaats is toch leeg. Hoe kunnen bruiloftgasten zo stiekem de auto's starten en wegrijden?
Of wij waren helemaal van de wereld, dat is natuurlijk ook mogelijk maar niet waarschijnlijk. Meestal hoor ik alles wat er 's nachts buiten de camper gebeurt. Een kwestie van veiligheid, denk ik.
Na het rondje Nederland van enkele dagen komen we in weer Frankrijk terecht. Na het bezoek aan Marcel en Sylvie, waar het altijd leuk is om even te zijn, gaan we via de oostkant van Frankrijk naar het zuiden. Via Verdun met zijn vele oorlogsherinneringen van 14-18 en vooral met de vele oorlogsgraven van gesneuvelde jongens uit de hele wereld gaan we richting Alpen. Daar zijn we nog nooit geweest en omdat we de buurman verteld hebben dat we twee weken weg zouden blijven hebben we nog wel even de tijd voor een omweg.
Ik heb de routeplanner ingesteld op het plaatsje Val d'Isere, een bekend wintersport gebied.
We overnachten in de Jura bij het gehucht Jeurre omdat we een bordje aan de weg zien dat daar campers welkom zijn. Het is bij een dorpsbewoner met een stukje weiland naast het huis die de kans ziet om een centje bij te verdienen. Er staan er al meer. Volgens een bordje kost een overnachting 4 euro en kan er tegen betaling water getapt worden en afval geloosd. We gaan er staan omdat het toch tijd van stoppen is en we kunnen nog even voor de camper van het mooie weer genieten.
De avondwandeling leidt ons naar de plaatselijke bezienswaardigheid, een tientallen meters hoge waterval waar nu in de droge zomerperiode niet zo heel veel water van af valt.
Ook de volgende morgen zien we voor ons vertrek niemand die de euro's komt innen. Blijkbaar is het seizoen voorbij en is het niet de moeite meer om er voor thuis te blijven. Wij vinden het goed.
Na Annecy en later Albertville gaat de tocht echt richting Alpen. We rijden door prachtige dalen en langs hoge bergtoppen. We trekken de na Albertville via een smalle kronkelige en steile bergweg in. Volgens een plaatselijke bergbewoner moet het kunnen met de camper omdat de schoolbus er ook langs gaat. Nou, dan kunnen wij dat ook.
Het weer is mooi, net als de natuur. En we hebben de tijd. Dus doen we het kalm aan en bewonderen het prachtige overweldigende berggebied op ons gemak. Wat is het toch nog verschillend van de Pyreneeën, die zijn ook mooi maar toch heel anders. We moeten het ook wel kalm aan doen want het is zondag en veel mensen zijn een dagje de bergen in getrokken.
Vooral de motorrijders zijn losgelaten, met grote groepen tegelijk razen ze ons voorbij. Die doen het beslist niet kalm aan. Hun grootste plezier is kennelijk zo hard mogelijk door de bochten scheuren en mij de stuipen op het lijf te jagen. Als ik niet constant in de buitenspiegel kijk schrik ik me iedere keer het apezuur. Want zij gaan zo hard en ik zo langzaam. Met de tweede versnelling heb ik het wel gehad en in de haarspeldbochten moet ik zelfs terug naar de eerste versnelling.
We bekijken met grote bewondering de fietsers die moedig trappend hun beloning proberen te halen: de afdaling aan de andere kant van de top. Ook levensgevaarlijk.
De echte klim moet nog komen, dat is voorbij het bekende skidorp Val d'Isere. Dit toeristenoord is gemaakt voor de winter, dan moet het gebeuren. Het zomertoerisme vult de vele vakantieflats bij lange na niet. De meeste staan leeg en ook de skiliften staan werkeloos te wachten op betere, koudere tijden.
Bij het benzine tanken zie ik een tas op de benzinepomp liggen die blijkbaar vergeten is door een tankende motor rijder. Nu kunnen we twee dingen doen: de gendarme waarschuwen dat er een heel verdacht pakketje op de benzinepomp ligt met alle voorspelbare gevolgen van dien, of maar hopen dat de motorrijder eindelijk wakker wordt en ziet dat hij wat vergeten is. We kiezen voor het laatste en hopen dat iedereen die tas laat liggen voor de rechtmatige eigenaar.
Hierna moeten we de col d'Iseran op en die is volgens de kaart 2764 meter hoog. Maar ook dat lukt wel weer. Volgens Wikipedia is het de op één na hoogste verharde bergpas van Frankrijk.
Dit is dus duidelijk een hoogterecord met de camper, hoger zijn we tot nu toe nog niet gestegen.
Het is er dan ook wel zo koud dat we haastig een bewijsfoto nemen door het open raam. Het is boven op een hoge bergpas zelden aangenaam vertoeven.
Nadat we over een afstand van 30 kilometer afgedaald zijn naar 1400 meter, moeten we via een zijweg weer stijl omhoog over weer een andere col, nu van 2000 meter hoog, col du Mont-Cenis.
http://www.123savoie.com/galerie/
http://tvtt1.free.fr/tvtt/jour/2005%20Mont%20Cenis/Mont%20Cenis.htm
Even later zien we beneden aan een stuwmeer enkele campers aan de oever van het water staan. Dat is een mooi plekje om te over nachten. Nog wel even uitzoeken hoe we daar moeten komen, van boven af lijkt er geen weg naar toe te leiden. Maar die zal er toch vast wel zijn. En ja, na een paar kilometer zien we een smal wegje stijl naar beneden gaan. Daar moeten we zijn.
Italianen, Fransen en Duitsers zien we aan de nummerborden en zelfs een Nederlandse camper staat er al. De bewoners zitten nog lekker in de ondergaande zon te genieten van het prachtige uitzicht over het water op de bergen. Wat later als de zon verdwenen is achter de bergen koelt het vlug af en willen we graag weer naar binnen. Voor een flinke wandeling is het echter nog mooi. We horen de marmotten fluiten, een wachtpost houdt alles in de gaten.
Die nacht waait en regent het behoorlijk en we zijn blij met de warme dekbedden, die komen nu wel van goed pas. De volgende morgen zien we dat de toppen van de bergen bedekt zijn met een witte laag poedersneeuw. Het lijkt wel winter.
Maar gelukkig, zodra we weer op pad zijn breekt de zon weer door en het wordt direct voelbaar warmer. Het blijkt dat we heel dicht bij Italië zitten, na een paar kilometer passeren we een oude verroeste slagboom die ons herinnert aan oeroude vervlogen tijden toen er nog echte grenscontroles waren. Toen was het altijd een beetje spannend om verre onbekende grenzen te passeren, maar tegenwoordig kun je de grenzen meestal niet meer zien en rij je ongemerkt een ander land in. Zo niet hier. De Italianen zijn zo vriendelijk om ons duidelijk te maken dat we werkelijk in hun land zijn aangeland: de eerste de beste auto die we zien is een oude, bijna antieke Fiat 500. Hier rijden ze nog steeds op de weg.
We moeten een stukje van Italië doorsteken via Susa en Quix om een eind zuidelijker weer in Frankrijk aan te komen. De routeplanner doet het hier niet, dus moeten we weer heel ouderwets net als vroeger vertrouwen op onze kaartleeskunst. Maar we komen waar we zijn willen. Dat is trouwens altijd nog gelukt, met of zonder routeplanner.
We moeten zorgen dat we niet voor de kilometers lange Fréjus tunnel komen te staan. Daar hebben we echt geen zin in. We vertrouwen die lange bergtunnels niet zo erg.
Maar wie geen tunnel doorwil rijden moet een bergpas over. Prima, dat zijn meestal de mooiste wegen. Het kost een beetje tijd, maar je ziet de prachtigste natuur.
En zo rijden we langzamerhand weer in westelijke richting, richting huis.
Onderweg zien we soms prachtige bloemenvelden langs de kant van de weg. Diny wil dat eens van dichtbij bekijken. Volgens een bord zijn hier braakliggende velden ingezaaid door de jagersverenigingen. Deze bloeiende velden trekken veel insecten aan, die op hun beurt weer patrijzen en fazanten aantrekken, die op hun beurt weer schietende jagers aantrekken.
Diny is zo onder de indruk van al dit moois dat ze besluit we dat thuis ook gaan doen. We hebben velden genoeg.
We rijden via een brede weg dwars door Nîmes, een drukke weg vol met rotondes en ook nog stoplichten. Dat schiet niet op, we hadden toch beter de autorondweg kunnen nemen. Als ook nog boze wijkbewoners een rotonde afrit blokkeren omdat ze willen voorkomen dat een schoolklas moet sluiten, vinden we het niet leuk meer.
Het is nog een heel eind, maar op een gegeven moment besluiten we om door te rijden om in de loop van de avond weer thuis te zijn.
Hiervoor nemen we in de buurt van Montpellier de autotolweg en scheuren met een snelheid van soms wel 100 kilometer per uur naar de Ariége.