verhalenarchief
zaterdag 19 mei 2012
Spanje, mei 2012.
Soms willen we er even uit, andere dingen zien. En dan pakken we maar weer de camper en gaan rijen, dit keer maar weer eens naar Spanje.
Maandagmorgen om 9 uur vertrekken we en rijden via de vroegere route national 20, tegenwoordig de D820, richting zuiden. We hebben geen zin in Andorra en dus gaan we de col de Puymorens over. Een colletje van niks eigenlijk wat moeilijkheidsgraad betreft. De natuur is er natuurlijk wel erg mooi.
Gelukkig gaat het vanaf de col vele kilometers bergafwaarts zodat de motor bijna geen brandstof verbruikt. Ik rij op de laatste druppels dieselolie Spanje binnen omdat ik me meende te herinneren dat de brandstof daar een stuk goedkoper is als in Fr. De teleurstelling is groot als blijkt dat het daar zelfs een cent per liter duurder is. Maar om daarvoor weer helemaal terug te rijden gaat zelfs mij te ver.
Opgewekt gaan we dus verder naar het zuiden.
We laten de tomtom weer de kortste en smalst mogelijke routes uitzoeken, zodat we gegarandeerd door de mooiste streken zullen komen. Streken met de verstikkende stank van de vele varkensmesterijen die daar zijn, streken met de bedwelmende geur van de wilde tijm die daar in overvloed groeit en bloeit.
Streken met ontelbare olijf- en amandelbomen met daar om heen de prachtige wilde natuur. En die miljoenen stenen stenen die ooit op elkaar gestapeld zijn om terrassen te vormen, wat een werk moet dat geweest zijn. Tot hoog in de bergen zijn op deze manier stukken vlak gemaakt om er olijfbomen te kunnen planten. Een groot deel daarvan wordt niet meer gebruikt omdat er geen machine kan komen.
En dan die wegbermen waar Diny de ogen niet van af kan houden. De mooiste wilde bloemen groeien daar. Soms zeeën van klaprozen. Een lust voor het oog.
Het land mag dan financieel op instorten staan, maar dat is op het platteland nog nergens aan te zien. Alles ziet er zo op het oog welvarend uit, er wordt nog volop aan de weg getimmerd en het is er schoon en opgeruimd. Ook de vele dorpjes die we tegen komen zijn mooi om te zien, ook mede dank zij de geelachtige of oranje stenen waar ze uit opgebouwd zijn. Het is daar allemaal veel helderder als in Fr. De franse dorpen zijn vaak deprimerend grauw en uitgestorven, daar niet.
Je zou bijna willen dat we in Spanje woonden, ook al wegens het prachtige weer dat we deze dagen hebben: zonnig en toch niet te warm.
Een heel groot nadeel van Spanje is dat ze in het binnenland niet zo zijn berekend op campers. We mogen er wel komen natuurlijk, maar zo veel mogelijkheden om vrij te overnachten zoals we dat gewend zijn, vinden we daar niet. We zien maar weinig geschikte plekken, of het is te druk of de parkeerplekken zijn te schuin. En het natuurlijk ook een kwestie van durven, in Fr voelen we ons duidelijk vrijer op dat gebied. Zodoende zijn we aangewezen op campings die er wel in overvloed zijn.
Het maakt natuurlijk ook verschil dat we geen enkel woord Spaans spreken, zelfs het vragen van de weg naar de plaatselijke bakker (panadero) gaat niet vloeiend. Net als 12 jaar geleden toen we voor het eerst in Frankrijk kwamen. En dan ook nog, de kleine supermarktjes, die er wel zijn in veel dorpjes, zijn aan de buitenkant bijna niet te herkennen. Ze zien er net zo uit als de naastgelegen woningen. Maar de mensen die zo slim waren om te begrijpen wat we wilden en dan de weg wezen, waren erg vriendelijk. Eén keer liep een aardige senora zelfs mee naar binnen om aan de winkelier te vertellen wat ik wilde!
En de natuur is op veel plaatsen mooi en op sommige plekken vreselijk mooi. Bijvoorbeeld bij die diepe en lange kloof dicht bij het goed gerestaureerde middeleeuwse plaatsje Alquezar. Een plek om later nog weer eens naar toe te gaan en een paar dagen te blijven voor het ontdekken van die kloof.
Veel te snel nadert al weer donderdag, de dag waarop we weer thuis wilden zijn omdat de kippen niet veel langer zonder verzorging kunnen.
En dus trekken we over de port del Portalet weer Frankrijk binnen. Daar, net over de grens vinden we natuurlijk direct wel een mooie camperplek aan een stuwmeertje waar we vrij kunnen overnachten.
En dan rijden we donderdags weer richting huis, via de bergpassen de Aubisque, du Tourmalet en de Aspin. Alle drie welbekend van de ontelbare keren dat de tour de france daar over heen gekomen is. Omdat het ook hier Hemelvaartsdag is en dus ook voor velen een vrije dag, zien de wegen naar de cols bijna zwart van de wielrenners die een wanhopige poging doen om de top te bereiken. Zelfs vanuit de comfortabele autostoel is het goed te zien dat het niet makkelijk is. Maar bergafwaarts moet ik soms uitwijken om inhalend fietsers, die met een roekeloze snelheid naar beneden suizen, vrij baan te geven.
Boven op de Aubisque hebben we nog een korte ontmoeting met enkele paarden die zich de parkeerplaats toegeëigend hebben en aan ons raam kloppen voor een bijdrage in hun levens onderhoud.
Na die laatste col zijn we zat van het geslinger en gedraai en zoeken de snelste weg naar huis waar we om een uur of zes heelhuids weer aankomen.