Vertrek zaterdagmorgen 10 maart 2001. De camper is beladen met spullen die we denken nodig te hebben. Het is de eerste keer dat we op pad gaan en we zullen wel merken wat we tekort komen.
Op weg naar Perpignan aan de Middellandse zee! De weerberichten waren goed, maar het weer is slecht.
Het gaat eerst richting Montsegur. De weg daar heeft een steil stukje en dan weten we meteen hoe de camper de heuvels bedwingt. Dat gaat prima. Hierdoor krijg ik nijgingen om de grote(re) rode weg (D117)op de kaart te verlaten en ons op de kleinere gele weggetjes te wagen. Deze leiden altijd door veel mooie gebieden.
Dus bij Bélesta rechtsaf naar het plateau de Sault via een kronkelende en klimmende smalle weg. (D29). Later komen we via de D61 uit boven het dorp Quillan, die we na een steile afdaling bereiken. We volgen de D117 een heel eind tot we er bij St-Paul er genoeg van krijgen en we rechtsaf slaan en via de D7, een smal wit
weggetje op de kaart, weer de heuvels in trekken.
Al klimmend komen we bij plekken met de mooiste vergezichten. De camper kan alle hellingen aan in de tweede versnelling, dus er is nog veel reserve. We komen uit in een rivierdal aan de andere kant van de bergrug bij een plaatsje genaamd Ille-sur-Tète. Net ervoor komen we langs echte western rotsen, van die puntige geërodeerde bergen waar in de films de indianen op staan te turen naar de vijandelijke bleekgezichten.
We steken het dal recht over en trekken via de D618 weer de bergen in. Het is een prachtige route langs een klaterend riviertje.
Het is bijna half zeven als we in een dorpje langs de boulangerie komen en bijna donker, want het is nog wintertijd. We zetten de camper op een dorpspleintje ernaast en bedenken meteen dat we daar wel eens konden blijven overnachten.
Er loopt een man voorbij die er uitziet als een inboorling en we vragen hem of er iemand bezwaar tegen zou kunnen hebben. Volgens hem niet, hij in elk geval niet. We vragen het ook nog even bij de bakker omdat die er naast woont. Niemand maakt bezwaar dus we blijven.
Dus op dat rustige pleintje eten, drinken en lezen we ons de lange avond door en gaan onder het lawaai van de nog steeds kletterende regen slapen. Diny op zolder, ik op de eettafel en de hond in het vooronder, ieder zijn of haar plekje. Diny heeft geluk dat Filou niet bij haar kan komen. Hij komt een paar keer bij me snuffelen om te controleren of ik wel slaap.
De volgende morgen eerst een paar verse broodjes kopen bij de bakker, de hond uitlaten en zo tegen negen uur weer verder. Het is droog , de zon schijnt en het belooft een prachtige dag te worden.
We vervolgen onze route en uitkomende bij Amélie-les Baine zie ik op de kaart een piepklein weggetje (D3) richting Spaanse grens lopen. Die pakken we, we zijn nog nooit in Spanje geweest. Steil, kronkelig en mooi, dat zijn de woorden die er bij passen en daarvoor zijn we ook gekomen.
De grensovergang is ook hier bijna onzichtbaar, allen aan de Spaanse kant wordt de weg breder en gladder.
Het eerste dat opvalt zijn de kurkeiken die hier massaal groeien, de onderkanten van de stammen zijn allemaal berooft van hun schors. De bomen zullen er wel tegen kunnen!
Via deze weg die nu GI 503 heet rijden we naar het oosten en de kaart af die we bij ons hebben. De richting wordt een beetje een gok en het gaat dus ook mis. We komen bij de kust uit op een soort schiereiland vol toeristen en daar permanent wonende rijke huiseigenaren. Na enig zoeken komt het natuurlijk wel weer goed, we vinden een kustweg die hoog door de bergen de goede richting op lijkt te gaan.
Het uitzicht is magnifiek, de hellingen zijn steil en begroeit met bloeiende cactussen en de olijfboomgaarden zijn keurig verzorgd. Al met al zien we dingen die we nog nooit eerder hebben gezien.
Na de afdaling aan de andere kant van de berg komen we in de Spaanse badplaats Llança waar we een poos aan het strand in de warme zon gaan zitten. Om met Diny te spreken: "wie kent mijn kont in Spanje", we zitten hier goed.
Verder al kronkelend langs de kust richting Perpignan, waarna het hoog tijd wordt om op huis aan te gaan.
Het is al weer donker als we moe maar voldaan weer heelhuids thuiskomen.